Op het internet is, ook in het Nederlands, heel wat informatie te vinden die u kan helpen betere foto’s te nemen. Een aantal van de tips gaan dieper in op technische aspecten (hoe de camera instellen om te fotograferen), andere gaan dan weer in op de verschillende ‘soorten’ fotografie (wat fotograferen en hoe dat het best in beeld brengen).
Beide aspecten zijn belangrijk om goede foto’s te nemen. Zolang je niet voldoende vertrouwd bent met de technische (basis)kennis ben je teveel met je camera bezig en te weinig met je onderwerp. En wat ben je met een perfecte technische kennis als je geen inspiratie hebt en niet weet wat of hoe dat te fotograferen?
Verder op deze pagina probeer ik u aan de hand van enkele mijlpalen in de ontwikkeling van de fotografie de belangrijkste basisbegrippen i.v.m. fotografie uit te leggen, alsmede hun belang en onderlinge samenhang.
Eens u daar door bent kan u dan naar één van de volgende pagina’s gaan:
- op de pagina ‘techniek’ vind u links naar andere sites waar op een aantal basisbegrippen (veel) dieper wordt ingegaan;
- op de pagina ‘inspiratie en creativiteit‘ vind u links naar sites met, volgens mij althans, goede informatie en tips over wat u zoal allemaal kan fotograferen.
Het lexicon herneemt alle links van de andere pagina’s in alfabetische volgorde, zodat u ze later gemakkelijk kan terugvinden.
Maar nu eerst de basis.
Alles begon met de camera obscura:
- verduisterde kamer en gordijn met (heel) klein gaatje
- projectie van een omgekeerd beeld op een doek
- hoe kleiner het gaatje, hoe scherper het beeld (maar ook hoe donkerder want minder licht)
- afstand tussen gaatje en beeld geen (weinig) invloed op de scherpte, echter hoe verder/hoe donkerder (het licht wordt nl. verspreid over een grotere oppervlakte)
- grotere gaatjes: helderdere, maar minder scherpe beelden
Aanvankelijk gebruikt als hulp bij het tekenen.
Later uitvinding van chemische stoffen en dragers om het beeld vast te leggen.
Initieel elke foto uniek, later op tussendragers (positief/negatief) waarmee meerdere afdrukken kunnen gemaakt worden.
Fundamenteel probleem: klein gaatje > scherpe beelden > weinig licht > (te) donkere beelden > lange belichtingstijden > bewegingsonscherpte
Oplossing 1: gevoeligere chemische stoffen waarop het licht sneller inwerkt
Oplossing 2: convergerende lens (naar analogie met het oog) > per punt een grote lichtbundel i.p.v. één straal, dus veel helderder
Nieuwe problemen: beeldvervorming (rechte lijnen blijven niet recht), lichtverlies aan de randen van het beeld (vignettering), alle kleuren convergeren niet op dezelfde afstand (chromatische abberatie).
Oplossing: lensfouten opheffen door meerdere lenzen te combineren in een objectief (sommige problemen kunnen tegenwoordig ook softwarematig worden opgelost).
Belangrijk
- in tegenstelling tot de camera obscura is met een lens niet alles (van vlak voor de camera tot heel ver weg) scherp, enkel datgene wat zich in een vlak op een bepaalde afstand van de camera bevindt!
- de plaats van het vlak dat scherp is kan bepaald worden door aan de lens te draaien (= door de afstand tussen de lens en het beeldvlak aan te passen (= “scherpstellen”))
- in de praktijk geen vlak maar een “zone” die (voldoende) scherp is
- de diepte van die zone kan vergroot worden door, zoals bij de camera obscura, het ‘gaatje’ te verkleinen en dus niet de volledige lensopening te gebruiken maar slechts een deel ervan > diafragmeren d.m.v. een ring in de lens (diafragma) die kan worden open en toe gedraaid
SAMENVATTING : wat is belangrijk, wat zeker onthouden?
Sluitertijd
- lange sluitertijden (bv. 1/30e van een seconde en langer (1/15e, 1/8e, 1/4e, 1/2e, 1″, 2″, …)) = veel (lang) licht, maar risico dat fotograaf zelf beweegt en daardoor volledige foto onscherp wordt; tevens het risico dat het onderwerp zich verplaatst en de foto daardoor (deels) onscherp is
- korte sluitertijden (bv. 1/250e en korter: 1/500e, 1/1.000e, 1/2.000e, …) = geen bewegingsonscherpte maar weinig licht
- hoe sterker ingezoomd wordt, hoe meer risico op eigen bewegingsonscherpte
- vuistregel om bewegingsonscherpte te vermijden: sluitertijd kleiner dan of gelijk aan omgekeerde zoomstand, bv. zoomstand 80mm > sluitertijd 1/80e of korter, zoomstand 200m > sluitertijd 1/200e of korter
- lenzen met beeldstabilisatie laten langere sluitertijden toe: winst met factor 2 tot 3 (bv. 1/8e of 1/15e i.p.v. 1/60e)
Diafragma = grootte van de lensopening
- het diafragma is geen absoluut getal, maar een maat voor de verhouding tussen de diameter van de lensopening en de brandpuntsafstand van de lens. Een opening van 17mm bij een lens met 34 mm brandpuntsafstand heeft hetzelfde effect als een lensopening van 25mm bij een lens met 50mm brandpuntsafstand.
- het diafragmagetal is de deling van de lensopening door de brandpuntsafstand. In beide voormelde voorbeelden is het diafragmagetal 1/2. Dit wordt genoteerd als f/2, f2 of 1:2
- hoe kleiner het getal, hoe groter de opening en hoe meer licht er binnenkomt
- f/1 | f/1.4 | f/2 | f/2.8 | f/4 | f/5.6 | f/8 | f/11 | f/16 | f/22 | f/32 | f/45 | f/64 > per stap halvering van de hoeveelheid licht (1,4² = 2), diafragma f/16 bv. laat 64 keer minder licht door dan f/2
- hoe kleiner het diafragma (hoe groter het f-nummer), hoe meer scherptediepte
- opmerking: openingen groter dan f/1 zijn mogelijk én bestaan (bv. Leica NOCTILUX-M 50 mm f/0.95 ASPH), maar deze zijn zodanig duur om maken dat ze quasi onverkoopbaar zijn
Gevoeligheid
- ISO-waarde: 50 – 100 – 200 – 400 – 800 – 1600 – 3200 – 6400 – 12800 – 25600 – …
- begrip overgewaaid uit de analoge fotografie (dat men niet durven wijzigen heeft …)
- hoe hoger de ISO, hoe gevoeliger (= hoe sneller het beeld gevormd wordt), maar ook hoe korreliger (analoog)/ hoe meer ruis (digitaal)
- bij goede (dure) digitale camera’s hoge(re) iso-waarden mogelijk zonder noemenswaardige ruis
- creatief fotograferen = spelen met de combinatie van diafragma en sluitertijd
- meer/minder scherptediepte
- foto deels scherp en (bewegende elementen) deels onscherp
- foto volledig onscherp door lange sluitertijd en camera bewust te bewegen (kleurvlakken)
- in principe iso maar verhogen als het nodig is (tenzij om bewust meer ruis te krijgen)
- ook ruis (= hoge iso) kan in bepaalde gevallen mooi zijn
Fototoestel
- volautomatische stand(en): toestel bepaalt alles, zowel de sluitertijd als het diafragma als de ISO-waarde. Het toestel gaat daarbij uit van een globale belichting met 18% grijswaarde (volledig zwart = 100% grijswaarde, puur wit = 0%).
- “manueel”: diverse standen op toestel
- A/Av: gebruiker bepaalt het diafragma en toestel kiest de sluitertijd
- Tv: gebruiker bepaalt de sluitertijd en toestel kiest het diafragma
- M: gebruiker bepaalt de sluitertijd én het diafragma: risico op over- of onderbelichte foto’s indien slechte keuze gemaakt wordt, creatief: bewust over- of onderbelichten, bewust lange sluitertijd en bewegingsonscherpte
Creativiteit
- oog hebben voor licht en donker, schaduw, tegenlicht, contrasten, reflecties, …
- dingen durven uitproberen!
EN NU AAN DE SLAG … !